Het juist gebruiken van de scherptediepte kan een foto veel meer zeggingskracht geven. Het onderwerp komt mooi 'los' van de achtergrond (of voorgrond), zodat de aandacht er niet van wordt afgeleid. De mate van scherptediepte kun je sturen met het diafragma, en het effect is het meest duidelijk als bij het fotograferen een groot brandpunt (telelens) wordt gebruikt.
Het vlak waarop je tijdens het fotograferen scherpstelt is het zgn. scherptevlak. Je kunt dit vergelijken met een denkbeeldige dunne glasplaat die op zekere afstand van de fotograaf is geplaatst. Het scherptevlak kan dicht bij zijn, of ver weg, maar dat vlak wordt scherp afgebeeld: alles ervoor en erachter wordt onscherper naarmate het verder van dat vlak af ligt. Hoe meer het diafragma geopend wordt, des te beter de onscherpte zichtbaar is en hoe beter je het effect kunt toepassen.
De scherptediepte is het gebied vóór en achter het scherptevlak waarbinnen alles scherp wordt afgebeeld. Door het diafragma dicht te draaien neemt de scherptediepte toe. Bij een groot, geheel open diafragma kan de scherptediepte slechts 1 millimeter zijn, en bij een kleine diafragma-opening kan die scherptediepte wel meer dan een kilometer zijn, ondanks het feit dat in beide gevallen precies op het zelfde vlak wordt scherpgesteld.
Bij het fotograferen kan het soms dus mooier zijn om een deel van de foto scherp en de rest onscherp af te beelden. Je spreekt dan van selectieve scherpte. De aandacht van de toeschouwer gaat automatisch naar het deel dat scherp wordt weergegeven. En onbeduidende, storende delen in het beeld kunnen zo minder aandacht krijgen. Zo maak je een mooier portret als het gezicht scherp is en de achtergrond onscherp. Het best doe je dit dus met een teleobjectief, niet met een groothoek. En bij voorkeur met een spiegelreflex.
Een compactcamera heeft over het algemeen een kleinere beeldsensor dan een spiegelreflex. Daardoor is de scherptediepte bij compactcamera's groter. Een 5x kleinere sensor geeft een scherptediepte alsof de diafragma-opening 5x nauwer is. Zo kan de scherptediepte van een compactcamera met diafragma 2.8 hetzelfde zijn als bij een spiegelreflex met diafragma 16.
Om te onthouden:
1/3 van de totale scherptediepte ligt vóór, en 2/3 achter het feitelijke scherptevlak.
Bij een verafgelegen scherptevlak is het zichtbare effect van de scherptediepte minder groot dan bij een scherptevlak dichtbij
Met een groothoekobjectief is het zichtbare effect van de scherptediepte minder groot dan bij een teleobjectief.
Een groot diafragma (bijv. f 2.8) geeft weinig scherptediepte.
Een klein diafragma (bijv. f 22) geeft veel scherptediepte.
Bij het veranderen van het diafragma (om meer of minder scherptediepte te krijgen), verandert in automaatstand ook de sluitertijd om tot een correcte belichting te komen. Pas dus op voor bewegingsonscherpte als het diafragma wordt dichtgedraaid!